Als architecte heb ik een grote affiniteit met licht, materie en ruimtelijkheid. Ik onderzoek vormen en materiaal heel architecturaal en in relatie tot hun context. Mijn aandacht voor de relatie tussen de binnenzijde en de buitenzijde bijvoorbeeld, is ongetwijfeld gegroeid vanuit mijn architecturale achtergrond. Ook bij keramiek is die spanning tussen binnen en buiten fundamenteel. Vaak wordt de binnenkant geglazuurd om functionele redenen, terwijl de buitenkant eerder tactiel is. Ik zoek graag de grens op tussen het functionele en het niet-functionele. Ook bij architectuur maakt dat het verschil tussen een huis en een thuis. Door mijn wereldbeeld en levenspad ben ik voortdurend op zoek naar de synergie tussen architectuur, ambacht en kunst.
De broze, dunne huid van porselein laat bovendien licht en transparantie binnen in de vorm. Ook in architectuur vind ik het heel belangrijk veel licht toe te laten in de ruimte. Witte ruimtes vermenigvuldigen het licht en versterken de ruimtelijkheid.
Vanuit het voornamelijk nadenken over creatie ontstond de behoefte om meer te creëren vanuit het werken met de materie. Ik werk graag met mijn handen in de klei, omwille van het tactiele, het kneden van de klei, het aardse. De aanraking van het materiaal en de handeling geven een innerlijke rust. Een idee ontstaat vaak intuïtief en groeit verder vanuit de mogelijkheden van het materiaal. Ik probeer niet vooruit te kijken, maar los te laten en de vrijheid toe te laten.
Mijn vormen en installaties zijn voornamelijk opgebouwd uit porselein. Het is een kwetsbaar en fragiel materiaal, maar toch heel sterk – schijnbaar tegengestelde eigenschappen. Ik experimenteer en combineer ook vaak met andere materialen zoals gips, staaldraad, grove zwarte klei, bouwafval, wol,...
Ambacht en techniek hebben een belangrijke plaats in mijn werk: het onderzoek naar vormen en texturen, het beheersen van materiaalkennis en het verfijnen van verschillende technieken. De technische vakkennis ondersteunt het artistieke verhaal. Hoe meer ik de techniek beheers, hoe meer ik kan spelen en exploreren.
Het bakken van aarde is een eeuwenoude techniek, gemaakt van een gedolven grondstof. Het wordt gebruikt voor het bouwen van huizen, om uit te eten en voor artistieke expressie. Bij archeologische opgravingen worden nog heel wat scherven van potten teruggevonden, terwijl het huis en de andere gebruiksvoorwerpen al lang verdwenen zijn. Het is een heel sterk materiaal met een ‘eeuwig’ karakter en toch heel broos – een onderwerp dat vaak terugkomt in mijn werk.
Centraal in mijn beeldend werk staat het groeiproces. Het kan gelezen worden als een voortschrijdende installatie, een ‘work in progress’. Het gaat over de menselijke conditie, de zoektocht naar de menselijke drijfveren en het verlangen naar verbinding. Drie grote thema’s vormen de rode draad: lijfelijkheid, kwetsbaarheid en verbinding.
Alle werken zijn ontstaan door direct contact met mijn lichaam, met mijn handen, met mijn voeten, met mijn romp. De gips of klei dicht op mijn huid, mijn lijf, gevormd door indrukken, afdrukken, strelingen, knuffels. Mijn eerste stappen als beeldend keramisch kunstenaar zette ik met het werk ‘What about me?’, waarin voeten verankerd zitten in de zwarte klei, een metafoor voor het rationele denken. De voeten zijn afgesneden zonder voeling met het lijf. Hoe willen ze in de wereld staan? Het groeide verder, van vormen die niet durven, naar vormen die zich meer en meer bloot geven, naar uiteindelijk vormen die elkaar zoeken. Het proces groeide mee met mijn persoonlijke evolutie. Ik zocht naar zachtheid in mezelf en in de omgeving als tegengif voor de angstcultuur waarin we leven. Ik wou in mijn zachtheid blijven, me niet door angst laten verlammen. Hoe kon ik me staande houden in een negatieve maatschappij?
Ook mijn recente vormen komen tot stand door de hardheid of de zachtheid waarmee ik ze benader. Door de houding van mijn lichaam, het contact met mijn huid krijgen ze vorm. Het ademt die lichamelijkheid, dat tactiele. Het verwijst ook naar het eerste contact met ‘de ander’, het contact tussen moeder en kind, de oerverbinding. Huidcontact is het allereerste contact dat we maken. De huid, ons vel als directe verbinding met onszelf, met de ander, met de samenleving.
De vormen nodigen uit tot aanraking, maar ook om ‘geraakt’ te worden door de ander vanuit psychologisch oogpunt.
Ook vanuit het thema kwetsbaarheid is er een duidelijke evolutie in mijn werk. ‘To dare or not to dare’ wil wel, maar durft nog geen kwetsbaarheid te tonen. Het is een worsteling om het harnas te laten vallen. Later evolueren de vormen van ingekapseld, naar minder bescherming, zachter en meer open. Een proces van een binnenkant die wil gezien worden, de zachtheid in jezelf voelen en de zachtheid bij de ander ervaren. Het is een sterkte om je kwetsbaarheid te tonen: een mooie metafoor voor het porselein, dat ook erg broos en stevig tegelijk is. Kwetsbaarheid zien we vaak als een zwakte, maar het geeft net veel meer mogelijkheden tot verbinding.
Ik combineer ook graag materialen. Porselein vermeng ik bijvoorbeeld met ruwe klei. Doordat de twee materialen op een verschillende manieren uitzetten, ontstaat een spanningsveld, wat zorgt voor breuken. Die breuklijnen zie ik als littekens die deel worden van de zachte, broze vorm. Ze mogen er zijn. We mogen onze scherpe kanten – waar we niet trots op zijn – in zachtheid omarmen. We hoeven niet perfect te zijn. Ik speel graag met ruwe stukken en gepolierde delen, barsten, naden en onzuiverheden.
Porselein ervaar ik eerder als een vrouwelijke component: verfijnd, zacht, innerlijk. De zwarte ruwe klei zie ik eerder als mannelijk: rationeel, stoer, afschermen. Ik probeer beide elementen in balans te brengen, in mijn werk en in mezelf. Mijn eerste vormen waren eerder mannelijk. Met porselein exploreerde ik mijn vrouwelijkheid.
Ook staal vormt een interessant contrast met porselein. Het is hard en stekelig, maar de lijnen zoeken ook verbinding. Ik kies graag voor gebruikte materialen uit de bouw. Het verwijst enerzijds naar architectuur, maar het bevat ook het element tijd. De materie verweert en krijgt een nieuw leven. De drager overschrijdt de tijd. Dat wordt ook meegegeven in de foto’s die ik maakte van de zachte, witte vormen tegen een geleefde, verweerde, niet volmaakte huid. Een verzoening met de leeftijd.
Mijn vormen zoeken geleidelijk aan steeds meer verbinding. Vaak doen we wat er van ons verwacht wordt zonder connectie te maken, zonder stil te staan in het nu. Onze maatschappij is daar weinig op voorzien. Mijn meer recente vormen haken in elkaar, zoeken elkaar op, leunen tegen elkaar. Sommigen kunnen zelfs niet los van elkaar staan. Er ontstaan ook interessante tussenruimtes die deel worden van de vormen.